Lees de volgende artikels...
Art. 4. / Art. 5. / Art. 7. c) - d) - e) -f) / Art. 9. / Art. 10. / Art. 13.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De Woningbouwwet van 9 juli 1971, beter bekend als de “Wet Brey- ne”, beschermt de kandidaat-bouwer of de kandidaat-koper van een te bouwen of in aanbouw zijnde woning tegen de opname van onrecht- matige bedingen in de contracten en tegen het risico van insolvabiliteit van de medecontractant.
9 JULI 1971. - Wet tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen. (NOTA : en tekstbijwerking tot 19-06-1993)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-06-1993 en tekstbijwerking tot 21-03-2024)
Inhoudstafel
Art. 1-14, 14/1, 14/2, 14/3, 14/4, 14/5, 14/6, 14/7, 14/8, 15
Tekst
Artikel 1. Deze wet is toepasselijk op iedere overeenkomst tot eigendomsovergang van een te bouwen of in aanbouw zijnde huis of appartement, alsmede op iedere overeenkomst waarbij de verbintenis wordt aangegaan om een zodanig onroerend goed te bouwen, te doen bouwen of te verschaffen, mits het huis of het appartement tot huisvesting of tot beroepsdoeleinden en huisvesting is bestemd en de koper of de opdrachtgever volgens de overeenkomst verplicht is vóór de voltooiing van het gebouw een of meer stortingen te doen.
(Deze wet is ook van toepassing op iedere overeenkomst tot eigendomsovergang waarbij de verbintenis wordt aangegaan een huis of appartement, bestemd tot huisvesting of tot beroepsdoeleinden en huisvestig, te verbouwen of uit te breiden waarbij de totale prijs van de verbouwings- of uitbreidingswerken hoger is dan het minimumbedrag waarvan de berekeningsmodaliteiten zullen bepaald worden door de Koning en de koper of opdrachtgever volgens de overeenkomst verplicht is vóór de voltooiing van deze werken één of meer stortingen te doen.) <W 1993-05-03/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
Art. 2. Deze wet is niet toepasselijk op de overeenkomsten aangegaan door :
1° (de regionale Huisvestings- en Landmaatschappijen en hun erkende maatschappijen;) <W 1993-05-03/36, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
2° de gemeenten en de intercommunale verenigingen;
3° een verkrijger of een opdrachtgever wiens geregelde werkzaamheid erin bestaat huizen of appartementen op te richten of te laten oprichten om ze onder bezwarende titel te vervreemden; iedere overeenkomst door deze verkrijger of opdrachtgever aangegaan, wordt geacht afgesloten te zijn in het kader van zijn geregelde werkzaamheid.
(Deze wet is evenmin van toepassing op overeenkomsten die een studieopdracht tot voorwerp hebben met betrekking tot werken vermeld in artikel 1 op voorwaarde dat de overeenkomst een beschrijving omvat van de werken waarop de opdracht betrekking heeft en een opgave van de behoeftenstudie van de verkrijger of opdrachtgever. De kostprijs van de studieopdracht mag bovendien niet meer bedragen dan 2 % van de voorziene bouwkost en de verkrijger of opdrachtgever dient steeds een bedenktijd van minstens zeven dagen te worden gewaarborgd vooraleer de overeenkomst definitief van kracht kan worden.) <W 1993-05-03/36, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
Art. 3. De overeenkomsten bedoeld in artikel 1 vallen onder de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de koop of de huur van werk en van diensten ingevolge bestekken en aannemingen, behoudens de afwijkingen bij deze wet bepaald.
Art. 4. Door de overeenkomst gaan de rechten van de verkoper op de grond en op de bestaande opstallen, met betrekking tot het te bouwen of in aanbouw zijnde huis of appartement, dadelijk op de koper over.
Art. 5. De overgang van de eigendom van te bouwen opstallen geschiedt naarmate de bouwstoffen in de grond of in het gebouw worden geplaatst en verwerkt.
Zowel in geval van een verkoop als van een aannemingscontract kan echter het risico naar de bepalingen van de artikelen 1788 en 1789 van het Burgerlijk Wetboek, niet overgaan vóór de voorlopige oplevering van de werken of, indien het een appartement betreft, vóór de voorlopige oplevering van de gedeelten voor privatief
gebruik.
Art. 6. De artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek zijn eveneens op de verkoper toepasselijk.
De vrijwaring van de verkoper krachtens het voorgaande lid geldt mede ten aanzien van de achtereenvolgende eigenaars van het huis of appartement. De rechtsvordering kan echter enkel tegen de oorspronkelijke verkoper worden ingesteld.
Wanneer een appartement van een collectief gebouw verkocht is vóór de voltooiing, valt de aansprakelijkheid van de verkoper voor de gemeenschappelijke gedeelten van de na voltooiing verkochte appartementen eveneens onder de toepassing van dit artikel.
Art. 7. De overeenkomsten bedoeld in artikel 1 alsmede de beloften voor zodanige overeenkomsten moeten :
a) de identiteit van de eigenaar van de grond en van de bestaande opstallen vermelden;
b) de datum van uitgifte van de bouwvergunning en de voorwaarden van die vergunning vermelden (of de overeenkomst omtrent de opschortende voorwaarde van het bekomen van een bouwvergunning; in dit laatste geval dient de aanvrager van de bouwvergunning zich ertoe te verbinden zijn medecontractant in het bezit te stellen van een voor eensluidend verklaard afschrift van deze vergunning en van de voorwaarden ervan, binnen de maand na de ontvangst van kennisgeving van de beslissing nopens de bouwaanvraag;) <W 1993-05-03/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
(bbis) (vermelden of de koper of opdrachtgever de overeenkomst al dan niet afhankelijk maakt van de opschortende voorwaarde van het bekomen van een financiering voor een minimaal vastgesteld bedrag aan te bepalen voorwaarden; deze opschortende voorwaarde kan nooit langer gelden dan drie maanden, te rekenen vanaf de datum van afsluiting van de overeenkomst;) <W 1993-05-03/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
c) de nauwkeurige beschrijving inhouden van de privatieve en van de gemeenschappelijke gedeelten die het voorwerp uitmaken van de overeenkomst;
d) (als bijlage, de nauwkeurige plannen en gedetailleerde bestekken omvatten van de werken waarop de overeenkomst betrekking heeft. De wijze waarop en de materialen waarmee deze werken zullen worden uitgevoerd moeten uitdrukkelijk vermeld worden en eventueel of en onder welke voorwaarden hiervan kan worden afgeweken. Deze plannen en bestekken dienen ondertekend te zijn door een tot de uitoefening van dat beroep in België toegelaten architect en, indien het een appartement betreft, dient een afschrift van de in authentieke vorm opgemaakte basisakte en van het reglement van medeëigendom toegevoegd te worden;) <W 1993-05-03/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
De afwezigheid van deze bijlagen in de authentieke akte kan gedekt worden door de verklaring van de notaris, in deze akte, dat deze documenten in het bezit van de partijen zijn;
e) (de totale prijs van het huis of van het appartement of, in het desbetreffende geval, de totale prijs van de verbouwing of de uitbreiding) alsmede de wijze van betaling opgeven; vermelden dat de prijs kan worden herzien; (Deze prijs omvat alle werken die nodig zijn voor de normale bewoonbaarheid;) <W 1993-05-03/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
(ebis) het bestaan vermelden van de gewestelijke overheidstegemoetkomingen inzake huisvesting en als bijlage van de overeenkomst de desbetreffende basisvoorwaarden meedelen;) <W 1993-05-03/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
f) de aanvangsdatum van de werken, de uitvoerings- of leveringstermijn en de schadevergoedingen wegens vertraging in de uitvoering of levering vermelden; deze vergoedingen moeten minstens met een normale huurprijs (van het afgewerkte goed waarop de overeenkomst betrekking heeft) overeenstemmen; <W 1993-05-03/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
g) de wijze bepalen waarop de oplevering geschiedt;
h) de erkenning van partijen bevatten dat zij sedert vijftien dagen kennis hebben van de in dit artikel vermelde gegevens en stukken.
De Koning kan de minimumvoorwaarden bepalen waaraan de bepalingen van dit artikel moeten beantwoorden.
(De overeenkomst vermeldt in ieder geval in een afzonderlijk lid, in andere en vette lettertekens, dat de koper of opdrachtgever het recht heeft de nietigheid van de overeenkomst of de nietigheid van een met de wet strijdig beding in te roepen bij niet-nakoming van de bepalingen van of krachtens de artikelen 7 en 12, waarvan de tekst integraal in de overeenkomst moet worden opgenomen.) <W 1993-05-03/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
Art. 8. De prijs waarvan sprake is in artikel 7, e, is de prijs op de dag van de ondertekening van de overeenkomst.
De Koning bepaalt de modaliteiten van de herziening van de prijs.
Art. 9. De eindoplevering van het werk mag niet geschieden dan na verloop van een jaar sedert de voorlopige oplevering, met dien verstande dat de eindoplevering van de gemeenschappelijke gedeelten, met inbegrip van de toegangen, reeds heeft plaatsgehad, zodat een normale bewoonbaarheid verzekerd is.
Art. 10. De verkoper of de aannemer mag geen enkele betaling onder welke vorm ook, eisen of aanvaarden voordat de in artikel 1 bedoelde overeenkomst is aangegaan.
Indien bij het afsluiten van de overeenkomst een voorschot of handgeld wordt betaald, mag het bedrag ervan niet hoger zijn dan 5 pct. van de totale prijs.
De promotor of de aannemer zullen, bij het verlijden van de authentieke akte, de betaling mogen eisen van een som die, rekening gehouden met het gestorte voorschot of handgeld, zal gelijk zijn aan de prijs van de grond of het aandeel daarin dat verkocht wordt, verhoogd met de prijs van de uitgevoerde werken (, goedgekeurd door een tot uitoefening van dat beroep in België toegelaten architect. Een afschrift van de goedkeuring wordt bij de akte gevoegd). <W 1993-05-03/36, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
(In de toepassingsgebieden voorzien in het tweede lid van artikel 1, is de som bedoeld in het vorige lid gelijk aan de verkoopprijs van het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van eigendomsovergang, verhoogd met de prijs van de uitgevoerde werken.) <W 1993-05-03/36, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
Het saldo van de prijs der werken is bij gedeelten pas opeisbaar vanaf de dag van het verlijden van de authentieke akte; de gedeeltelijke betalingen mogen niet hoger zijn dan de prijs van de uitgevoerde werken.
Wanneer een belofte van overeenkomst niet wordt gevolgd door het afsluiten ervan, kan de contractuele vergoeding ten laste van de koper of de opdrachtgever niet hoger zijn dan 5 pct. van de totale prijs; niettegenstaande haar forfaitair karakter mag de contractuele vergoeding vermeerderd of verminderd worden, indien vaststaat dat het bedrag ervan lager of hoger is dan de werkelijk geleden schade.
Art. 11. De overeenkomst mag geen beding van wederinkoop inhouden.
Art. 12. Wanneer de verkoper of de aannemer, wat de aard en de omvang van de hem opgedragen werken betreft, voldoet aan de eisen van (de wet van 20 maart 1991) houdende erkenning der aannemers, is hij verplicht zekerheid te stellen, waarvan de Koning het bedrag bepaalt, alsmede de wijze waarop ze wordt gedeponeerd en bevrijd. <W 1993-05-03/36, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
Wanneer de verkoper of de aannemer aan de eisen van (de wet van 20 maart 1991), zoals bepaald in voorgaande alinea, niet voldoet, is hij ertoe gehouden te waarborgen hetzij de voltooiing (van het huis of van het appartement, of in het desbetreffende geval, van de verbouwing of de uitbreiding,) hetzij, bij ontbinding van het contract wegens niet-voltooiing, de terugbetaling van de gestorte bedragen. <W 1993-05-03/36, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
De Koning bepaalt de aard van de waarborg en de voorwaarden waaronder deze wordt verleend, alsook de wijze waarop de koper of de opdrachtgever daarvan wordt ingelicht. Deze hebben op die waarborg een voorrecht, dat rang neemt onmiddellijk na het voorrecht voorzien in artikel 27, 5°, van de hypotheekwet.
Art. 13. Elk beding dat strijdig is met de artikelen 3 tot 6 en 8 tot 11, alsmede met de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van artikel 8, alinea 2, wordt voor niet geschreven gehouden.
De niet-nakoming van de bepalingen van artikel 7, van artikel 12 of van de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van deze artikelen, heeft de nietigheid van de overeenkomst ofwel de nietigheid van het met de wet strijdige beding tot gevolg.
De ene of de andere nietigheid kan naar keuze door de verkrijger of de opdrachtgever, in de zin van artikel 1, en alleen door hen, worden aangevoerd vóór het verlijden van de authentieke akte of, indien het een aannemingsovereenkomst betreft, vóór de voorlopige oplevering bedoeld in artikel 9.
(De authentieke akte moet vermelden dat alle voorschriften van de artikelen 7 en 12 van deze wet nageleefd werden.) <W 1993-05-03/36, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
Art. 14.[1 Onverminderd de bevoegdheden van de politieambtenaren van de lokale en federale politie, zijn de door de minister bevoegd voor Economie aangestelde ambtenaren bevoegd om de inbreuken op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten op te sporen en vast te stellen.
De opsporing en vaststelling van de inbreuken bedoeld in deze wet, door de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, gebeuren overeenkomstig de bepalingen van boek XV, titel 1, hoofdstuk 1, van het Wetboek van economisch recht.
De door de in het eerste lid bedoelde ambtenaren opgestelde processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel. Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen dertig dagen na vaststelling van de inbreuk aan de overtreder bij een aangetekende zending met ontvangstmelding betekend of hem overhandigd, op de wijze bedoeld in artikel XV.2, § 2, van het Wetboek van economisch recht.
In de uitoefening van hun ambt kunnen de in het eerste lid bedoelde ambtenaren de bijstand van de politiediensten vorderen.]1
----------
(1)<W 2024-02-09/19, art. 70, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 14/1. [1 Wanneer is vastgesteld dat een handeling een inbreuk op deze wet of één van haar uitvoeringsbesluiten vormt, kunnen de ambtenaren bedoeld in artikel 14, eerste lid, een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot stopzetting van deze handeling wordt aangemaand, overeenkomstig artikel XV.31 van het Wetboek van economisch recht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 71, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 14/2. [1 Wanneer de in artikel 14, eerste lid, bedoelde ambtenaren inbreuken op deze wet of haar uitvoeringsbesluiten vaststellen, kunnen de door de minister bevoegd voor Economie aangestelde ambtenaren aan de overtreders een transactie voorstellen, overeenkomstig artikel XV.61 van het Wetboek van economisch recht.
Het bedrag van de transactie mag niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de strafrechtelijke geldboete die wegens de vastgestelde inbreuk kan worden opgelegd, verhoogd met de opdeciemen.
De betalings- en inningswijzen van deze transactie worden door de Koning vastgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 72, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 14/3. [1 § 1. De inbreuken op deze wet of één van haar uitvoeringsbesluiten, kunnen het voorwerp uitmaken van:
1° de toepassing van de transactieprocedure bedoeld in artikel 14/2;
2° een administratieve vervolging met toepassing van de procedure bedoeld in titel 1/2 van boek XV van het Wetboek van economisch recht;
3° een strafrechtelijke vervolging.
§ 2. De vervolging gebeurt overeenkomstig titel 1/1 van boek XV van het Wetboek van economisch recht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 73, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 14/4. [1 Het openbaar ministerie bezorgt aan de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht een kennisgeving van zijn beslissing om al dan niet strafvervolging in te stellen, of al dan niet een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van hetzelfde Wetboek voor te stellen.
Wanneer het openbaar ministerie ervan afziet een strafvervolging in te stellen, of een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van hetzelfde Wetboek voor te stellen, of wanneer het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal waarin de inbreuk werd vastgelegd, beslissen de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht of de procedure voor de administratieve geldboete moet worden opgestart.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 74, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 14/5. [1 Indien het openbaar ministerie afziet van een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen, bezorgt het een afschrift van de procedurestukken van het aanvullend opsporingsonderzoek aan de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 75, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 14/6. [1 Zij die de bepalingen van de artikelen 7, 8, 9 en 11 of de uitvoeringsbesluiten ervan overtreden, worden gestraft met hetzij een strafrechtelijke geldboete hetzij met een administratieve geldboete van een minimumbedrag van 26 euro tot een maximumbedrag van 10.000 euro of tot vier procent van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boek jaar voorgaand aan het opleggen van de strafrechtelijke of administratieve geldboete waarover gegevens beschikbaar zijn die toelaten om de jaaromzet vast te stellen, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt.
Zij die de bepalingen van de artikelen 10 en 12 of de uitvoeringsbesluiten ervan overtreden, worden gestraft met hetzij een strafrechtelijke geldboete hetzij met een administratieve geldboete van een minimumbedrag van 26 euro tot een maximumbedrag van 50.000 euro of tot zes procent van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boek jaar voorgaand aan het opleggen van de strafrechtelijke of administratieve geldboete waarover gegevens beschikbaar zijn die toelaten om de jaaromzet vast te stellen, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 76, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 14/7. [1 De bepalingen van titel 2, hoofdstuk 1/1, van boek XV van het Wetboek van economisch recht zijn van toepassing op de administratieve geldboetes bedoeld in deze wet.
De opdeciemen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op strafrechtelijke geldboeten zijn eveneens van toepassing op de administratieve geldboetes bedoeld in deze wet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 77, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 14/8. [1 De artikelen XV.69, XV.72, XV.73 en XV.74 van het Wetboek van economisch recht zijn van toepassing op de strafrechtelijke inbreuken op deze wet of haar uitvoeringsbesluiten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 78, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 15. De Koning stelt de datum vast waarop deze wet in werking treedt. Deze wet treedt evenwel in werking ten laatste op de eerste dag van de vierde maand, volgend op die gedurende welke zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.