top of page

Buitenbepleistering op dragend isolerend metselwerk - Aansluiting aan de muurvoet - Beschermd volume op de volle grond - afb.2

2. Afb. 2 - Aansluiting aan de muurvoet - Beschermd volume op de volle grond.
Bovenzijde van de vloerplaat onder het niveau van de afgewerkte buitenvloer. Plint uit blauwe hardsteen of beton.

Buitenbepleistering op dragend isolerend metselwerk - Aansluiting aan de muurvoet - Beschermd volume op de volle grond - afb.2

LEGENDE

1. Dragend isolerend metselwerk
2. Buitenbepleistering
3. Binnenbepleistering
4. Startprofiel
5. Gevelkit + voegbodem
6. Plint
7. Afdichting aan de muurvoet
8. Vochtscherm (anticapillaire barrière)
9. Grind (drainering)
10. Noppenfolie
11. Collector
12. Filter
13. Drainerend materiaal
14. Soepel afdichtingsproduct
15. Buitenbepleistering die geschikt is voor gebruik als plint


Aandachtspunten

De algemene aspecten van de typologie van dragend isolerend metselwerk met een buitenbepleistering zijn opgenomen in de inleiding van de TV 290.

De typologie is specifiek en vereist bijgevolg bijzondere aansluitingsdetails:
- voor de buitenbepleistering, gelet op het feit dat er bij deze typologie slechts een eentrapsdichting tegen de weersomstandigheden aanwezig is. Het is dus van groot belang dat de aansluitingsdetails van de buitenbepleistering op de andere gevelelementen robuust ontworpen en uitgevoerd worden
- voor het metselwerk en de aangrenzende bouwwerken teneinde de continuïteit van de isolatielaag te waarborgen.

In het geval van een beschermd volume op de volle grond is de continuïteit van de isolatielaag gewaarborgd indien ten minste de helft van de dikte van de isolatie van de vloerplaat in contact staat met het isolerende metselwerk (basisregel nr. 1 voor EPB-conforme bouwknopen).

De plintzone (vanaf het niveau van de afgewerkte buitenvloer tot op een hoogte van minstens 15 of 30 cm) staat gewoonlijk erg bloot aan schokken, opspattend water en capillaire vochtopstijgingen. Tenzij de gevelbepleistering (nr. 2, afbeeldingen 1 tot 4) geschikt is voor gebruik als plint (zie de te verschijnen TV 289 voor de strengere criteria) dient men er bijgevolg voor te zorgen dat:
- de bepleistering start met een startprofiel op minstens 30 cm boven het niveau van de afgewerkte buitenvloer wanneer ze onderhevig is aan schokken en spatwater. Deze hoogte kan verlaagd worden tot 15 cm indien de buitenvloerafwerking het opspatten van water enigszins tegengaat (bv. drainerende grindzone (nr. 9) van minstens 30 cm breed) en de blootstelling aan schokken eerder beperkt is
- de bepleistering niet lager komt dan de horizontale anticapillaire barrière (nr. 8) in de ondergrond (vochtscherm geplaatst in een mortelvoeg).

Het aanleggen van een grindzone in de omgeving van de plintzone kan de nabijheid van vegetatie helpen vermijden, voorkomen dat de eventuele verharding rondom het gebouw druk uitoefent op de plinten en de tijdelijke waterdruk aan de muurvoet beperken.

Gelet op de strenge blootstelling in de plintzone geeft men doorgaans de voorkeur aan het gebruik van weinig gevoelige materialen zoals natuursteen of beton (afbeeldingen 1 tot 3). Het zichtbare vlak van de bepleistering mag niet uitgeven op een horizontaal vlak waarop water kan blijven staan en de bepleistering kan beschadigen. Het moet minstens uitkomen op het zichtbare vlak van de plint of op het begin van een afschuining, voorzien aan de bovenkant van de plint. Aangezien het risico op het loskomen en vallen van de plint beperkt is, kan men overwegen om deze rechtstreeks partieel te verlijmen op de afdichting aan de muurvoet (nr. 7, afbeeldingen 2 tot 4).

Deze afdichting is optioneel indien het niveau van de vloerplaat hoger ligt dan het niveau van de afgewerkte buitenvloer (afbeelding 1). Indien dit niet het geval is (nr. 7, afbeeldingen 2 tot 4), dan moet er in een afdichting voorzien worden om zijdelingse infiltraties tegen te gaan:
- de afdichtingsmembranen, met gelaste of verkleefde naden, moeten volvlakkig verkleefd of gelast worden. Aangezien het in dit geval niet gemakkelijk is om een perfecte hechting op de ondergrond te waarborgen en dus om een duurzame en waterdichte aansluiting uit te voeren, dient men aan de gevelvoet in een drainering te voorzien, tenzij de grond zeer doorlatend is. Deze werkwijze is enkel mogelijk indien de grondwaterlaag zich op een lager peil dan de drainering in kwestie bevindt
- bepaalde vloeibare afdichtingsproducten zijn echter in staat om weerstand te bieden tegen een tijdelijke waterdruk en vereisen dus geen bijkomende drainering.

De ontwerper kan vermijden dat het regenwater dat van de gevel afloopt op de plint terechtkomt door voor de eerste metsellagen in versmalde metselstenen te voorzien (afbeelding 3). In dit geval dient hij bij het beoordelen van de stabiliteit van het metselwerk voldoende rekening te houden met de beperkte dikte van het metselwerk op deze plaats.

Indien men er echter voor kiest om de muurvoet af te werken met een bepleistering (zie afbeelding 4) dan moet deze geschikt zijn voor gebruik als plint. Dit wil zeggen dat ze over een voldoende hoge druksterkte en schokbestendigheid en een voldoende lage capillaire waterabsorptie moet beschikken. Het startprofiel van de gevelbepleistering is optioneel.

Indien de bepleistering een weinig doorloopt in de grond, dan moet men in een drainering of een waterafvoer voorzien om te vermijden dat er waterstagnaties zouden optreden die de bepleistering zouden kunnen beschadigen. In dit geval zal de bepleistering ook beschermd moeten worden met een bijkomende behandeling ter verbetering van de waterdichtheid. Hiertoe maakt men bij voorkeur gebruik van een soepel afdichtingsproduct (bestrijking) dat verplicht aangebracht moet worden vanaf de afdichting van de ingegraven constructie tot op een hoogte van 5 cm boven het niveau van de afgewerkte buitenvloer.

Het kan noodzakelijk zijn om een wapeningsweefsel in de bepleistering aan te brengen ter verbetering van de schokbestendigheid. Hiermee verhoogt men eveneens de weerstand tegen scheurvorming.

bottom of page